R.J. Hoekstra // spreker ’06

Democratie is zo sterk als haar zwakste schakel

Het vertrouwen tussen burgers en politiek staat onder druk. Dat is in de Nederlandse geschiedenis vaker het geval. Democratie is onvoltooid, ook al denken we soms dat het omgekeerde het geval is. Vaak komen we dan van een koude kermis thuis. De zestiger jaren van de 20ste eeuw, de aanslag op de Twin Towers, de moord op Fortuyn en van Gogh, leidden in eerste instantie tot ongeloof, soms paniek. Vervolgens worden politieke initiatieven genomen om te werken aan democratie, aan herstel van vertrouwen tussen burger en politiek. De werking van de politieke instituties wordt geanalyseerd om te zien of veranderingen nodig zijn dan wel volstaan kan worden met herijking van de kerntaken van deze instanties. De uitkomst is veelal een menging van beide. Zo is het ook met de aanbevelingen van de Nationale Conventie. Die richten zich op eerherstel van burgerschap, door de burger te zien als drager van een publiek ambt, op versterking van de representatieve democratie door de Tweede Kamer te halen uit de verstrengeling met het dagelijks bestuur in Den Haag, op de positie van de Grondwet door versterking van haar rol in de samenleving en op integratie van Europees beleid in nationaal beleid door dat beleid te verlossen uit de geïsoleerde koker waarin het zich bevindt. De uitslag van het referendum over het Europese constitutionele verdrag heeft geleerd, hoe de relatie tussen burger en Europees beleid gedurende vele jaren ondergewaardeerd is gebleven. 

Welke is de rol van pers en media in de context van het vertrouwen tussen burgers en politiek. Hebben zij een verantwoordelijkheid op dat punt en zo ja, hebben zij tijdig de ontwikkelingen die zich in 2001 en volgende jaren hebben voorgedaan, onderkend? 

Liepen zij voor de troepen uit of liepen zij met de troepen mee of zelfs daar achteraan? Heeft de pers de burgers vervolgens alleen geïnformeerd over hetgeen feitelijk gebeurde of heeft zij debat en publieke conversatie gestimuleerd? Heel sceptisch zou de opvatting kunnen worden gehuldigd, dat nieuws vooral infotainment is geworden. Nieuwsmedia zijn als een warenhuis of supermarkt die elk wat wils bieden in de schappen, om winst te maken om te overleven. De supermarkt Den Haag scoort daarbij hoog. Maar deze benadering doet onrecht aan de kwaliteitsmedia. Zij doen nog steeds hun best feiten en meningen te scheiden, hoor en wederhoor toe te passen, een visie te ontwikkelen. Maar zullen zij overleven? Ja, maar dan zullen zij zich wel bewust moeten zijn van hun maatschappelijke en publieke verantwoordelijkheid. Is het terecht om hen daarop aan te spreken? Ja, zij onderschrijven zelf die plicht: NRC-Handelsblad, “slijpsteen voor de geest” “Lux et Libertas”, Trouw, betrokken zijn bij de samenleving, oog hebben voor wat er werkelijk in de wereld gebeurt, een krant met idealen”. 

Media zijn altijd machtig geweest en doen aan politiek. In de tijd van de verzuiling waren politieke leiders als Kuyper, Nolens, Colijn, Troelstra, Romme of hoofdredacteur van “hun krant” of vulden daarin met hun bijdragen een substantieel deel. De kranten vormden zo een brug tussen burger en politiek. De ontzuiling heeft de concurrentie tussen de media gestimuleerd. Het behoud en uitbreiding van marktaandeel gingen meer dan ooit onderdeel uitmaken van de activiteiten van de krant en werd nog aangevuurd door het ontstaan van commerciële media. Wie heeft als eerste het nieuws, met andere woorden de jacht op de primeur. Zelfs embargoregelingen, toch heel lang een onbetwist onderdeel van de omgang tussen overheid en media, zijn op de tocht komen te staan of worden met opzet terzijde geschoven. Een zorgvuldige omgang van de media met de belangen van de burger en overheid is niet meer gewaarborgd. Waarborging daarvan lijkt ook niet meer doel te zijn van het beleid der media. Grenzen worden opgezocht. Vertrouwd wordt op de bewaker van die grenzen, soms de Raad voor de Journalistiek, steeds vaker de gewone rechter. 

De civiele of strafrechter dreigt ook hier de hoeder te worden van de orde in de samenleving. Daartoe is hij in ons bestel niet geroepen. Hij moet niet gevraagd worden als scheidsrechter op te treden. Neen, de afweging waar de grens ligt en waar deze dreigt te worden overschreden, ligt bij de media zelf. Het gemak waarmee de eer en goede naam in het geding wordt gebracht als schuld van betrokkene in de verste verte nog niet vaststaat, is geen uitzondering meer. Zelfs de suggestie dat de aanval op de Twin Towers het resultaat was van een CIA-zionistisch complot, wordt intact gelaten door simpel te stellen dat de bewering niet bewezen is. Eigen bevindingen zouden toch aanleiding moeten zijn elke zweem van suggestie de kop in te drukken? Tegenkracht vanuit de samenleving en politiek om deze tendens wordt te weinig ontwikkeld. Integendeel. Nieuws in de ochtend is in de loop van de dag aanleiding voor een Kamervraag of zelfs een spoeddebat in de Kamer. In concreto is mij vooral bijgebleven de Zembla-uitzending over Hirschi Ali een paar maanden geleden. De snelheid waarmee dit “oude” nieuws werd verspreid, de snelle politieke reactie daarop, uitmondend in een spoeddebat, dat weer werd gevolgd door een einddebat binnen een paar weken, was adembenemend. Zeker toen het einddebat in juni 2006 uitmondde in een Kabinetscrisis. Het Zembla-voorbeeld zou onderdeel moeten gaan uitmaken van de opleiding voor journalisten en politici. Het is een schoolvoorbeeld hoe het niet moet. Journalist en politicus moeten gewoon de tijd nemen de feiten te onderzoeken en op grond daarvan conclusies te trekken. 

Een in mijn ogen onheilig verbond tussen media en politiek was te zien in de berichtgeving en politieke benadering van de Fortuynbeweging in 2002. Slechts enkelen waren in staat de beweging op zijn echte relevantie te beoordelen. 

Als trouw lezer van vele kranten viel het mij verder op, hoe weinig kranten zich onderscheiden in hun berichtgeving over de sinds 2002 optredende kabinetten en hoe dat gebrek in nuancering weer doorwerkte in de politieke beoordeling van deze kabinetten. Eenzelfde constatering kan overigens worden gedaan met betrekking tot de kabinetten-Kok. Het gebrek aan kritiek op deze kabinetten tijdens hun functioneren mondde na de verkiezingsnederlaag van Paars uit in een algemeen stilzwijgen over de verdiensten van de kabinetten. 

Als voorzitter van de Nationale Conventie heb ik in het ten geleide van onze rapportage geschreven: het Kabinet gaf ons de opdracht voorstellen te doen voor de inrichting van het nationale politieke bestel die kunnen bijdragen aan herstel van het vertrouwen tussen burger en politiek. De vernieuwing van onze representatieve democratie kreeg hierbij uiteraard veel aandacht. Maar daar kan het niet bij blijven. Herstel van vertrouwen krijgt pas echt vorm en inhoud als bestuur en politiek ook vertrouwen schenken aan de burger. In dat verband heeft de Conventie geconstateerd dat politiek niet alleen een zaak is van Den Haag. De politieke gemeenschap wordt gevormd door iedereen samen. Een levende politieke gemeenschap vraagt toewijding aan de publieke zaak, actieve inzet en zeggenschap van iedereen. Tegenover de rechten die onze democratische rechtsstaat de burger biedt, mag van de burger inzet voor het publieke belang worden gevraagd. De burger als drager van een publiek ambt, dus actief burgerschap moet worden geleerd”. De aanbevelingen van de Conventie zijn niet schokkend maar wel vitaal door onze parlementaire democratie. Ik wijs op de aanbevelingen over de relatie Nederland-Europa, de positie van de Grondwet en het rechterlijk toetsingsrecht en de introductie van themacommissies in de Tweede Kamer ter versterking van de representatieve democratie. Eerherstel voor de onderscheiden positie en verantwoordelijkheid van wetgeving en bestuur. De Tweede Kamer is teveel medebestuurder, richt zijn belangstelling samen met de media op bestuurlijke aangelegenheden, op doen en laten van de regering. Tweede Kamer, keer terug naar de burger, dat is de oproep. Pers, wees slijpsteen voor de geest van de lezer, slijpsteen voor herstel van vertrouwen, voor een goed functionerende democratie in al zijn facetten, dat is een taak en verantwoordelijkheid die de media zich moeten aanmeten. Daarbij niet aanschurkend tegen politiek Den Haag, zich afwendend van Europa en de burger, maar met het gezicht naar de burger en met vertrouwen in de lezer en de luisteraar. 

De media zijn oog en oor van de samenleving. Soms heb ik wel eens de indruk, dat die oog- en oorfunctie door Kamer en media vertaald wordt in het doorgeven van wensen en opvattingen van de burger en van belangengroeperingen aan de politiek in Den Haag. Het behoort echter tot de taak ook van de media die wensen en opvattingen te wegen, te filteren en te integreren en zelfs te weerspreken. Democratie is geen doorgeefluik van onderling strijdige, veranderende, irreële of soms verwerpelijke wensen. In zoverre zal er altijd een kloof zijn tussen kiezers en gekozenen. Ook media oefenen een publiek ambt uit. Een ambt dat zich dient te onderscheiden van die van wetgever, bestuur en rechter. Dat lijkt evident maar is geen werkelijkheid. Zoals de Kamer te veel meebestuurt, loopt de pers mee met het bestuur. 

Het kan anders. Zet de journalist met nationale ervaring ook in voor herstel van de band Nederland-Europa en voor grotere betrokkenheid van de Kamer en samenleving bij Europa. Wat vinden journalisten met het oog daarop van een dubbelmandaat van Kamerleden en Europarlementariërs? En laat de journalisten, die het Europese werk doen, ook het nationale werk doen: de Europese en nationale benadering zijn immers niet te scheiden. Zou het ook geen aanbeveling verdienen dat de media in het herlevend besef van de betekenis van kennis van de geschiedenis, meer aandacht geven aan de constitutionele geschiedenis en aan de positie van de Nederlandse Grondwet in de Nederlandse samenleving. Juist in de periode, dat wij de zuilen hebben zien eroderen en tegelijkertijd vele immigranten hebben zien binnenkomen, is een publieke discussie over de betekenis van de Grondwet gewenst. De Nederlandse Grondwet is voor het laatst in 1983 herzien. Toen is gepoogd enige samenhang in dit document aan te brengen. Maar nog steeds is het een document, dat de sporen draagt van een gebouw met vele andere gebouwen er omheen. En welk gebouw het belangrijkste is, is nog steeds onduidelijk. Een essentieel element van de parlementaire democratie is ongeschreven gebleven, de vertrouwensregel. De positie van de Minister-President – een steeds belangrijker wordende positie – is summier omschreven als voorzitter van de Ministerraad En wat zijn de achterliggende waarden van onze Grondwet? Kortom, in de scholing en opleiding van journalisten en in hun werk zouden de elementen burgerschap, representatieve democratie, Grondwet en Europa als vitale elementen moeten zijn opgenomen. Voor de publieke rol van media lijken mij deze elementen onmisbaar, evenals inzicht in de eigen verantwoordelijkheid jegens de andere instituties en de samenleving. Zorgvuldigheid in optreden, inachtneming van grenzen, dient vanzelfsprekend te zijn. De media hebben binnen hun eigen sector onvoldoende zorg gedragen voor de nodige checks and balances om dat te bereiken. Soms denk ik wel eens: waarom is er geen ombudsman voor alle mediagedragingen. Er is in Nederland veel ervaring met ombudsmannen in de private sector, zoals op het terrein van verzekeringen en pensioenen. Complementair aan die gedachte zou zijn dat de mediabranche klachten die niet bemiddelbaar zijn via een ombudsman laat beoordelen door een in te stellen geschillencommissies waarin burgers deelnemen. Ook daarmee is en wordt veel ervaring opgedaan in de private sector. Verdere zelfregulering van de mediasector lijkt mij in ieder geval gewenst, om de discussie in eigen kring aan te jagen over eigen verantwoordelijkheid en in acht te nemen zorgvuldigheid, maar vooral over de verplichtingen die het publieke ambt aan de media oplegt. En de voornaamste verplichting is een bijdrage te leveren aan versterking van de kwaliteit van de democratie. Democratie is onvoltooid en kwetsbaar. Wetgever, bestuur, rechter en media hebben in onafhankelijkheid hun rol te vervullen ter wille van de democratische rechtsstaat. Media zijn een onmisbare schakel in de democratie, maar zijn onvoldoende complementair aan zwak functionerende schakels in de keten. 

Nu lijken zij teveel verknoopt met het dagelijks bestuur in Den Haag of Brussel. En zijn daarom niet de – onmisbare – sterke schakel die zij kunnen zijn.

Jaar: 2006
Spreker: R.J. Hoekstra
Opponent: M. Chavannes
Download lezingen (PDF): Lezing R.J. Hoekstra, Lezing M. Chavannes

Tags:

No comments yet.

Leave a Reply