M. Chavannes // opponent ’06

Bedreigt de verstrengeling van pers en politiek de kwaliteit van het openbaar bestuur?

De zwakste schakel in een fictieve keten

Gisteravond opende Nova, het informatieve tv-programma van de NPS, de uitzending met de jongste Politieke Barometer en deze vraag: ,Mijnheer Rouvoet, is dit een beetje de electorale meltdown van de PvdA van Wouter Bos?” 

De leider van de ChristenUnie was zo verstandig erop te wijzen dat de peilingen nogal uiteen lopen en dus met een korrel zout moeten worden genuttigd. Desalniettemin was de tendens duidelijk, zei hij, de PvdA heeft het moeilijk. 

Nog niet tevreden met zijn buit, wendde de presentator zich tot de in het publiek opgestelde onderzoeker van het Bureau Interview/NSS. Die had er maar één omschrijving voor: ,,een vrije val, een gat van dertien zetels in drie dagen. Een vrije val heeft de neiging zichzelf te versterken.” 

En dan schakelt Nova over naar Breda, waar Wouter Bos met deze ‘feiten’ wordt geconfronteerd: ,,Meneer Bos, ik wil het niet erger maken dan het is, maar u verliest in één weekend zes zetels, zes zetels. En die gaan naar Oss, naar Jan Marijnissen.” De PvdA-leider veinst luchthartigheid: ,Als je ze in één weekend verliest, kun je ze ook in twee dagen weer winnen.” 

Met deze opeenvolging van vragen is zoveel mis en tegelijk zoveel samengevat over de praktijk van verkiezingen in Nederland dat we er de rest van de avond over kunnen spreken. Bij ieder weldenkend mens komt dan al snel het verlangen op om peilingen te verbieden, of de journalistiek, of allebei. 

De vorige spreker wilde het mes niet te diep in het mystiek lichaam der journalistiek planten, daar is hij te hoffelijk voor, maar het was helder dat hij meent dat de journalistiek niet de rol vervult die zij zou behoren te spelen in een gezonde democratie. Hij sprak over ‘de zwakste schakel in de keten’. Dat was een curieuze beeldspraak. Alsof in ons staatsrechtelijk bestel een officiële plaats is toegekend aan de pers. 

Gelukkig is dat niet het geval. We moeten naar centraal geleide staten toe voor een gereguleerde rol van voortbrengers van drukwerk, beeld en geluid dat gaat over de wereld waarin wij leven. Daar denkt Hoekstra natuurlijk niet aan. Ik beluister in zijn betoog zelfs een hoge verwachting van wat goede journalistiek zou moeten doen in een florerend openbaar bestel. Niet alleen nieuws brengen, maar ook filteren, ontdoen van evidente onzin. De media moeten ‘oog en oor’ zijn van de samenleving. Niet alleen de wensen van Jan en Alleman doorgeven aan de politiek, maar die wensen onderweg ook wegen. De media ‘oefenen een publiek ambt uit’, zegt de voorzitter van de Nationale Conventie, en daarin maakt zij de zelfde fout die zijn denktank het parlement aanwrijft: zij loopt te veel aan de hand van het bestuur. 

Met de analyse van de Conventie ben ik in grote trekken eens. De Tweede Kamer laat zich gek maken door de tv van de vorige avond en de krant van vanochtend. Het spoeddebat dat ’s middags volgt geeft Den Haag Vandaag weer een actueel kluifje en zo draait de centrifuge door. Bijna altijd gaat het over details van de uitvoering van het beleid, die de minister soms wel, soms niet bij een zelfstandig bestuursorgaan heeft geparkeerd. Maar vragen staat vrij, en de ban van de actualiteit kan niemand negeren. Daarom debatteert de kamer met de bewindspersoon over Lingo en de trein van 7 uur 48 uit Alkmaar. Dit politieke kluitjesvoetbal dateert niet van vandaag of gisteren. Iedereen weet het, bijna iedereen verwerpt het, maar er zijn kennelijk krachten binnen de politiek en de journalistiek die de verleiding te groot maken. Of de straf op het negeren van deze impulsen te groot om ze te negeren. 

De Amsterdamse politicoloog Jos de Beus heeft nuttige begrippen geïntroduceerd rond het thema ‘toeschouwersdemocratie’. Zonder zich toe te leggen op het aanwijzen van schuldigen constateert hij dat vooral diegenen worden gekozen die in een verassend persoonlijk soort lange afstands-relatie met de kiezer vertrouwen weet te wekken en te onderhouden. De steun die leiders en daarmee hun partijen verwerven is zeer persoonlijk, en dus minder gebaseerd op het programma of de prestaties in het verleden. 

Een gevolg daarvan is dat het mandaat dat de gekozenen krijgen door middel van verkiezingen steeds vager wordt. Het is immers niet gebaseerd op de details van het verkiezingsprogramma. Wat de gekozene ermee doet is dus ook afhankelijk van een permanent te verdienen vertrouwen dat kan omslaan als het weer. 

Deze voortdurende, interactieve vertrouwensband wordt in werkelijkheid onderhouden door media. Televisie, radio en kranten fungeren als presentatie-kanaal én als smaakmaker, als recensent. De vragensteller van Nova bepaalt dat Wouter Bos er nu toch wel heel erg aan toe is, zonder een moment te herinneren aan de oude wijsheid dat de enige uitslag die telt die van 22 november is. 

Deze nadere verkenning van de huidige staat van het politieke verkeer brengt ons dichter bij de aard van het probleem. Want dat er een probleem is, daar zijn we het waarschijnlijk snel over eens. Ik krijg veel bijval van lezers wanneer ik schrijf dat het politieke debat deze weken niet gaat over de zaken waar het over zou moeten gaan. Veel lezers zijn daar behoorlijk bitter en wanhopig over. 

Maar wat is precies het probleem? De vraagstelling die aan het debat van vanavond ten grondslag ligt – Is de verstrengeling van pers en politiek bedreigend voor de kwaliteit van het openbaar bestuur? – doet me iets te veel denken aan de tijd van de verzuiling, of aan het tijdperk dat daar op volgde, toen de koffiekamer op Binnenhof 5, onder parlementaire journalisten in de jaren ’70 beter bekend als Marcel Van Dams spreekkamer, een levend voorbeeld van verstrengeling was. 

Toen was een flink deel van de pers links. Ik denk dat de meeste journalisten nu aan de zelfde stembus-twijfel ten prooi zijn als hun niet journalistieke buurman. Het gebrekkig functioneren van de parlementaire democratie wordt bij uitstek verzwegen in verkiezingstijd. Je lokt mensen ook niet naar een restaurant door uit te weiden over hardnekkig gebreken in de ventilatie van de keuken. 

Voorzover de Tweede Kamer, de huidige en de aanstaande 150 leden, er iets aan kunnen doen, spreekt de Nationale Conventie werkelijk behartenswaardige woorden. Het Burgerforum Kiesstelsel tussen twee haakjes ook. Je hoeft ook geen kwantumfysica te hebben gestudeerd om te zien wat er mis is. De Conventie zegt dat de Tweede Kamer moet ophouden mee te besturen, en zich niet via een gedetailleerd regeerakkoord in het coalitie-pak laten naaien. Controleren op de hoofdlijnen die het kabinet zelf heeft vastgesteld. 

Het is zo zinnig en zo waar dat je je afvraagt waarom het iedere keer weer zo uit de hand loopt. Nieuwe Kamerleden moeten hier op overhoord worden. Om hun fractievoorzitter al tijdens de formatie-besprekingen er aan te herinneren. Wie overstapt naar de regeringstafel krijgt een andere verantwoordelijkheid. Wie in de Kamer blijft ook. Zo hoort de rolverdeling te zijn. Het is niet alleen de eeuwige consensusdwang in een land van minderheden die zorgt dat maar niet wil lukken. De droom van meer dualisme in een toeschouwers- en polderdemocratie – dat is het politieke deel van het probleem. 

Het journalistieke deel van het probleem schuilt in een aanzienlijke rolverwarring bij veel journalisten. Maar vóór ik verder ga over de journalistiek is het nodig om vast te stellen dat veel zogenaamd media-gedrag in mijn ogen niet valt onder journalistiek. Is RTL Boulevard journalistiek? Volgens mij niet. Maar dat is wel het programma waar de minister-president deze week een avond gastredacteur van is. 

De kandidaten zijn deze weken te zien een hele reeks van entertainment-programma’s op de publieke en de commerciële tv. Dat wordt hen aangeraden door hun spin doctors die weten dat veel mensen de journalistieke programma’s niet bekijken. De raadgevers hopen dat hun kandidaten een menselijke kant kunnen laten zien die essentieel is voor die massaal verkochte, individuele relatie die een succesvolle kandidaat moet opbouwen met iedere kiesgerechtigde Nederlander.

Is dat allemaal journalistiek, die shows vol spelletjes en kletjes, waarin een kandidaat zich desnoods uit een roeiboot laat duwen en blijft lachen? Het gaat om politieke communicatie, maar de Journalistiek als poging om mensen zo goed mogelijk te informeren over maatschappelijke vraagstukken houdt wel ergens op. Een kandidaat in een sport-programma? Wouter Bos als Feijenoord-fan over de oude wijken? Alles kan, maar ik ga er niet over. Deze grootschalige branchevervaging maakt de noodzaak alleen maar klemmender dat de echte journalistiek zich onderscheidt door serieus werk te maken van zijn taak. Een niet te verwaarlozen probleem daarbij is dat die serieuze journalistiek over het algemeen niet gesubsidieerd is en dat ook niet wil worden. Met andere woorden: zij werkt binnen commerciële structuren die niet door louter nobel-journalistieke motieven worden gedreven. Maar ook journalisten die een redelijk veilige baan hebben, bij een omroep of een nietbedreigde krant, ervaren de druk van succes. Voor tv-journalisten betekent dat: bij het opstaan eerst de jongste kijkcijfers raadplegen. Voor andere collega’s: genoemd en geciteerd worden, het spraakmakende nieuwsfeit van de dag hebben voortgebracht. Willen meetellen is een menselijk streven. Van de burger wordt alleen een steeds scherpere analyse geëist. En zelfs al die bedachtzame, hardwerkende journalisten zijn zich niet altijd bewust van de invloed die zij uitoefenen. Daar zijn intussen heel wat boeken over geschreven. Een van de eerste die de rol van de pers bekritiseerde was de Financial Times-journalist John Lloyd. In What the Media are doing to our Politics levert hij scherpe kritiek op de standaard-negatieve houding van politieke journalisten tegenover het species dat zij onderzoeken en beschrijven. Daarmee maken zij ‘de politiek’ verdacht. 

Bekendste voorbeeld is de zaak van BBC-journalist Andrew Gilligan, die op grond van één goede, maar anonieme bron berichtte dat premier Blair tot deelname aan de Irak-oorlog had besloten op grond van aangedikte en dus pseudo-feiten. De bron pleegde zelfmoord, een terzake helaas weinig deskundig lid van het Britse Hoogste Gerechtshof schreef een vernietigend rapport en de BBC moest meer blaren doorprikken dat dit incident rechtvaardigde. 

Lloyd beperkt zich tot de Britse verhoudingen, al zegt hij dat niet met zo veel woorden. Zijn boek wordt in het buitenland ook goed verkocht. Over de journalistieke verhoudingen in Nederland heeft oud-Elsevier-hoofdredacteur en nu Volkskrant-columnist H.J. Schoo een behartenswaardig essay geschreven in de net verschenen bundel Zuiver op de Graat – Hoe integer is Nederland? 

Schoo loopt daarin de verschillende stadia van journalistieke inbedding en verantwoording langs. Zijn stuk draagt niet voor niets de titel Een Ongeregeld Zootje. Er zijn te veel journalisten om van een coherente beroepsgroep te spreken. Bovendien is het geen beschermd beroep. Men wordt makkelijker journalist dan loodgieter. Na het verdwijnen van de verzuilde verbondenheid is ‘Professionaliteit’ voor journalisten een tijd het keurmerk geweest. Maar dat is geen garantie voor goede waar, schrijft Schoo. Individuele zelfregulering is het beste, maar wie ziet er op toe? Vandaar steeds weer De Roep om Controle op wat de branche voortbrengt. De reflex is van alle tijden. Wettelijk, vrijwillig, alles is voorgesteld. Minister Donner opperde in 2004 weer iets toezichthoudends. En Hoekstra bepleitte vanavond om met een Ombudsman te experimenteren. Net als in het verzekeringsbedrijf. Ik weet niet of ik met een beleggingshypotheek gerustgesteld was door dat idee. Wij journalisten moeten nooit veel van hebben van regels en pottenkijkers. Met een slordige verwijzing naar autoritaire tijden en regimes noemen wij het woord persbreidel in de hoop de controleurs weer voor een tijdje van het erf te hebben gejaagd. Voor de buitenwereld niet erg overtuigend. Ook artsen beroepen zich op hogere normen en een Griekse voorganger, en toch willen wij als patiënten graag dat er een mogelijkheid van serieus beroep is bij een vermoeden van tekortschietend medisch handelen. 

In een vorige week in Leiden verdedigde dissertatie heeft de Rotterdamse advocaat Mentink nog eens minitieus in kaart gebracht hoe de totstandkoming van en de ervaringen met de Raad voor de Journalistiek zijn. Zijn conclusie is scherp en mild tegelijk. Die Raad lijdt onder een gebrek aan gezag, hoewel het overgrote deel van de uitspraken van de Raad in kwaliteit niet onderdoen voor wat de rechter in soortgelijke zaken er van maakt. Hij doet voorstellen om de Raad efficiënter en tegelijk verplichtender te maken. En, omdat hij niet vertrouwt dat de beroepsgroep daar geheel vrijwillig toe komt, stelt hij voor dat de wetgever dreigt met een wet als het binnen een paar jaar niet vrijwillig is geregeld. 

Een vraag die dan ook moet worden geregeld is hoe de Raad kan oordelen over de amper journalistieke programma’s, met name op de televisie, die de beeldvorming over politieke ambstdragers sterk beïnvloeden. Natuurlijk kan iedereen naar de gewone rechter stappen, maar de toch iets meer journalistieke criteria waar de Raad mee kan werken ontbreken in de onrechtmatige daad-sfeer. 

Voorlopig zie ik in mijn hart het meeste heil in meer kritische journalistiek over de journalistiek. In de Verenigde Staten, waar het begrip objectiviteit veel verder van zijn ankers is losgeslagen dan hier, bestaat een levendige journalistiek-kritiek. Hier heeft het internetmagazine De Nieuwe Reporter in een jaar een respectabele plaats opgebouwd in dat opzicht. Er zit niets anders op dat we elkaar op het rechte pad houden als dit toch een mediademocratie is geworden. 

Vragen die dan aan de orde komen: is het uitnodigingsbeleid van tv-programma’s kosher dat uitgaat van peilings-cijfers als werkelijkheid. Joop van Holsteyn, bijzonder hoogleraar kiezersonderzoek in Leiden, herinnert er in het jongste nummer van het blad Leidraad aan dat Pim Fortuyn in 2002 bij alle debatten mocht aanschuiven, terwijl hij geen enkele zetel bezat. Toen na de verkiezingen de LPF in een stijle duikvlucht belandde, werd de partij aan menige interview-tafel geweerd, hoewel zij 26 zetels had in de reëel bestaande Tweede Kamer. In het verlengde hiervan zouden journalisten zich bewuster moeten zijn van hun te nadrukkelijke enthousiasme om voortdurend winnaars en verliezers aan te wijzen en om als matter of fact de kernthema’s te definiëren. Dat is aan ministers en gekozen of aanstaande volksvertegenwoordigers. Journalisten moeten dat in hun column of opiniepagina doen, maar niet als feit op hun zender of in hun nieuwsrubriek. Oude waarheden, die een nieuwe toepassing vragen.

Jaar: 2006
Spreker: R.J. Hoekstra
Opponent: M. Chavannes
Download lezingen (PDF): Lezing R.J. Hoekstra, Lezing M. Chavannes

Tags:

No comments yet.

Leave a Reply