H.J.A. Hofland // opponent ’03

Getuige van een vergissing

Op 11 september 2001 is alles anders geworden. Zelden zal een uitspraak zo snel tot historische gemeenplaats zijn geworden, ook niets van zijn honderd procent waarheidsgehalte hebben verloren, en tegelijkertijd voor zoveel uitleg vatbaar zijn gebleken. Maar voor ik daartoe kom, geef ik een zeer beknopte geschiedenis van het voorafgaande.

Herinneren we ons nog de vorige grote gebeurtenis waardoor alles veranderde. Dat is de val van de Berlijnse Muur, nu precies veertien jaar geleden. Een ongelofelijk schouwspel. Een onverbiddelijk bouwsel dat zelfs een paar maanden eerder nog onaantastbaar was gewaand, werd onder het licht van flambouwen en schijnwerpers door de Berlijners zelf aan weerskanten afgebroken, zonder vergunning, zonder dat de leiders van de supermachten of het plaatselijk gezag er iets aan kon doen. Het hele jaar waren we er al getuige van geweest dat het verval van de Sowjet Unie niet meer te stuiten was. Maar niemand had vermoed dat het zover was gevorderd; dat Moskou bereid zou zijn de DDR prijs te geven. En geen mens heeft voorzien dat de ondergang van het Sovjetblok op een zo dramatische manier zou worden bevestigd.

In deze tijd is een gebeurtenis pas tot werkelijkheid geworden als de wereld er liefst direct op de televisie getuige van kan zijn. Op deze manier is de val van de Muur een historische werkelijkheid van het hoogste gehalte. Dat de Sovjet Unie vervolgens in ook weer televisiegenieke stuiptrekkingen zichzelf heeft ontbonden was de onvermijdelijke nasleep van deze alleropenbaarste nederlaag. Daarmee was de Koude Oorlog feitelijk afgelopen. 

Wat hebben toen de overwinnaars met de zege gedaan? Dat loopt uiteen. Ten eerste ontstond er een debat over de vraag, aan wie de goede afloop te danken was. Over de uitslag daarvan is nooit een duidelijke uitspraak gedaan. Maar ik heb de indruk dat de conservatieve partij het heeft gewonnen. Uit de nederlaag van het communisme werd overheersend besloten dat rechts gelijk had. Met de mislukking van het Sovjetexperiment was in driekwart eeuw overtuigend bewezen dat de commando-economie niet levensvatbaar was. Voortvarende theoretici trokken hieruit de conclusie dat iedere vorm van staatsplanning, staatsbemoeienis verderfelijk was. De superioriteit, de onverdeelde zegen van de vrije markt, deregulering en privatisering, in het Westen ten tijde van Ronald Reagan en Magaret Thatcher ingezet, was verpletterend bewezen. Dit leidde dan tot de conclusie dat het ook voor de West-Europese democratische verzorgingsstaten de hoogste tijd werd, het over een andere boeg te gooien. De staat was er hoofdzakelijk om de orde te bewaren. Voor de rest dienden de overheden zich praktisch nergens mee te bemoeien Van de andere kant werd wel betoogd dat het nu tijd was om, zoals verstandig staatsmanschap dat eist, de overwonnene niet in zijn vernedering te laten stikken, zoals dat met Duitsland na de Eerste Wereldoorlog is gebeurd. Maar omdat voor het einde van de Koude Oorlog geen bloedige veldslagen moesten worden gevochten, geen verwoestingen zijn aangericht, hoefde er ook geen wapenstilstand te worden getekend. De krachtmeting op leven en dood, die twee generaties heeft geduurd, is binnen een jaar verdampt. 

Een ander punt van meningsverschil ging over de vraag of nu niet de tijd was gekomen om het defensiebudget te herzien. Logischerwijze zou er veel geld overblijven, het vredesdividend. Idealistische bestemmingen waren snel vergeten. Wel zijn na de opheffing van de Sovjet Unie in het bijzonder aan Rusland grote kredieten verstrekt. Die hadden een politiek en een ideologisch doel. Politiek om te voorkomen dat de voormalige totale verzorgingsstaat tot chaos zou vervallen, en in ruimere zin, om de ruïnes van de supermacht geleidelijk de wereld van de democratie en de vrije markt binnen te leiden. In die tijd is wel geopperd dat voor de wederopbouw een Marshall Plan nodig was, maar het is toen bij denkbeelden gebleven. Aan de politiek van het Westen, in het bijzonder van de Verenigde Staten jegens de overwonnene ligt geen grand design ten grondslag, geen groot strategisch plan. 

Het laatste belangrijke punt van discussie in de eerste jaren na de Koude Oorlog is het ‘vijandbeeld’. De Koude Oorlog had, zoals gezegd, twee generaties lang in laatste instantie het denken van het Westen bepaald. Het was alsof een magnetische pool was weggevallen. Aan welke criteria moest een buitenlandse politiek nu worden getoetst? Had het nog zin, de NAVO te handhaven, was er een toekomst voor het Atlantisch bondgenootschap? Een van de moeilijkste opgaven is het, een instituut op te heffen. Vijand of geen vijand, de NAVO bleef bestaan, toen als een verworvenheid horend tot de categorie van wat niet weggegooid mag worden, omdat je er later nog wel eens plezier van zou kunnen hebben. 

In het voorspel tot de eerste Golfoorlog is de erfenis van de Koude Oorlog nog duidelijk zichtbaar. In augustus 1990 begon Saddam Hussein zijn ouderwetse veroveringsoorlog tegen Koeweit. Saddam was toen uiterst een gevaarlijk man in een regio die voor het Westen en de wereldeconomie van vitaal belang is. Op zichzelf gaf de situatie al voldoende argumenten voor een militair ingrijpen. Maar de Amerikaanse president gaf er een ruimer kader aan. Op 11 september hield hij een rede waaruit ik het volgende citeer:

‘We bevinden ons op een moment van zeldzame betekenis. Hoe ernstig de crisis in de Perzische Golf ook is, ze biedt ons de gelegenheid de grondslag te leggen voor een periode van historische samenwerking. Uit het tumult van deze periode kan een nieuw doel verrijzen: een nieuwe wereldorde. Er kan een nieuw tijdvak aanbreken, waarin de dreiging van de terreur zal zijn bedwongen, waarin vrede en gerechtigheid krachtiger zullen worden nagestreefd. Een tijdvak waarin alle naties, oost en west, noord en zuid, in welvaart en harmonie zullen kunnen leven.’

 Dat werd gezegd, 13 jaar en drie maanden geleden. Was het een retorische gimmick? Reclame van een president die de grote tijden gemist had, en nu zijn kans zag om ook als staatsman de geschiedenis in te gaan? Ik vroeg het Arthur Schlesinger jr. Nee, zei hij. Die man meent het. Hij vertegenwoordigt onze internationale traditie. Hij is een leerling en bewonderaar van Henry Stimson. Hij is geloofwaardig. 

Bush senior heeft de rest van het jaar gebruikt om met geduld en diplomatie de coalitie te vormen die vervolgens onder Amerikaanse leiding Saddam uit Koeweit heeft verjaagd, zijn leger vernietigd, en hem daarna in Bagdad met rust heeft gelaten. Of dit laatste een bewijs van groot inzicht is geweest, dan wel een historische fout van de eerste orde, wordt nu daar ter plaatse nu door Bush junior bewezen. Toen de vader het einde van de eerste Golfoorlog bekend maakte, zei hij uit de grond van zijn hart: Thank God, we kicked the Vietnam Syndrome. De rest van deze episode vat ik in een paar zinnen samen. De overwinnaar van de Golf werd negen maanden later verslagen door iemand die het werkelijke Vietnam had weten te vermijden. De formule waar hij zijn overwinning mee behaalde is wereldberoemd geworden. It’s the economy, stupid! Verreweg de meeste Amerikanen verklaarden zich niet ontvankelijk voor de nieuwe wereldorde. En die was trouwens in Europa al vrijwel eensgezind weggehoond. De nieuwe wereldwanorde, was het standaardgrapje. 

In deze wereldwanorde bleken de Europeanen, nog altijd in mijn samenvatting, in staat te zijn, binnen de volgende acht jaar in hun eigen werelddeel een moordpartij toe te staan waarbij ongeveer 200.000 mensen het leven hebben gelaten. Natuurlijk zijn er veel oprechte pogingen geweest, van de Verenigde Naties, de Europese Unie, andere internationale organisaties, om daaraan een eind te maken. Er is eindeloos overleg met de manifeste schurken gepleegd, er zijn vredestroepen gestuurd, die zich door de belligerenten hebben laten gijzelen. Het was, van het begin af zo klaar als een klontje dat, wat zich de moderniteit noemt, of bescheidener uitgedrukt, met enige mensenkennis en historisch besef was toegerust, hier te maken had met doorgewinterde, gewetenloze en zwaar bewapende bedriegers. Het heeft de internationale gemeenschap toen niet op betere gedachten gebracht. 

Het post-Joegoslavische drama heeft zich bovendien afgespeeld in een gebied dat is ingeklemd tussen de dusgenaamde vakantielanden. Op weg naar Griekenland Bulgarije, Roemenië of Turkije vlogen de tienduizenden toeristen over de massamoorden heen. Dat was nog het geringste. Het zou de moeite waard zijn, een bloemlezing te maken uit de commentaren die in het verloop van een jaar of acht in de westelijke kwaliteitspers zijn verschenen. Er is geen nationaal belang in het geding, we mogen ons niet laten verleiden tot een buitenlandse politiek die door televisiebeelden is geïnspireerd, luidde de courante algemene wijsheid. Geen beleid dat door de emoties van het kijkerspubliek is afgedwongen. 

Van het Joegoslavie-tribunaal zal niemand zeggen dat het door de televisie is geïnspireerd. Als de beleidsvormers en de pundits toen niet bang waren geweest om de prooi van een massale verontwaardiging te worden, maar hadden begrepen dat een regio zich in zijn midden geen jarenlange massale uitbarsting van achterlijke criminaliteit kan toestaan, was er geen Joegoslavietribunaal geweest. Er is een collectieve verantwoordelijkheid, van de politieke klasse. Niet alleen de heren Milosovic, Mladic en Karadic zouden terecht moeten staan. Alle politici en commentatoren die beroepshalve volkomen op de hoogte waren maar die zich in de drogredenen van de redelijkheid hebben verschanst, zouden tot een openbaar zelfonderzoek moeten worden verleid. Dunkt mij. En hoe dan ook: Joegoslavië is de grote post-Koude Oorlog nederlaag van Europa. 

Wat heeft het Westen dan wel gedaan, terwijl het op de televisie ’s avonds naar het Joegoslavisch drama keek? Het ontdekte, of herontdekte de economie. De eerste keer na 1945 is dat ons tegen het einde van de jaren vijftig overkomen. Omdat er steeds minder mensen zijn die daarover kunnen meepraten, terwijl een vergelijking met die tijd niet zonder relevantie is, noem ik een paar feiten. Het is de wonderbaarlijke periode van de komst der duurzame gebruiksvoorwerpen, de democratisering van wasmachine en ijskast, opkomst van de supermarkt, begin van de totale volksmotorisering, en de massa blootgesteld aan het wonder van de televisie. De nieuwe generaties kunnen zich dat nauwelijks nog voorstellen, maar het is nog niet zo lang geleden, dat niet iedereen een ijskast en een televisie had. 

Intussen ging het met de Koude Oorlog toen niet goed voor het Westen. De Hongaarse opstand was neergeslagen, de Suez crisis voor de grote Europese mogendheden catastrofaal geëindigd, en de Russen hadden met een voor ons verblindend succes hun eerste Spoetnik de ruimte in geschoten. In Washington had senator Joseph McCarthy zijn grote ontmaskeringen verricht. Het State Department, Hollywood en de pers leken door verraad vergiftigd. Onder die omstandigheden maakte zich van een aantal denkers in het Westen zich een gesteldheid van bittere zelfkritiek meester.

Ik raadpleeg geen literatuur maar beperk me tot mijn geheugen. In Amerika verscheen een boek, The Big Red Schoolhouse, waarin de schrijver, C. Hechinger, betoogde dat de successen van de Sowjet techniek te danken waren aan de hoge kwaliteit van het communistisch onderwijs en dat alle kinderen daar bezield waren van leergierigheid en niets anders. De westduitser William Schlamm schreef een bestseller, Die Grenzen des Wunders, met de boodschap dat de lauw-warme westerling de – zo staat het er – aan de etterende wond van zijn vraatzucht ten onder zou gaan. H.A.Lunshof was van mening dat het Westen nu moest kiezen, tussen vrijheid en ijskasten. De redacteur buitenland van de Telegraaf, Heitink, verfoeide de langharige sloffende slungels van de Nederlandse krijgsmacht en bewonderde de kortgeknipte koppen van de Oostduitse soldaten. Een stukje in Propria Cures vatte de nood samen, onder de kop De arbeiders eten nog steeds teveel taartjes. Tot zover deze eerste ontdekking van de welvaart. De neopuriteinen raakten in paniek, en daarbij hebben ze, de innerlijke kracht van het Westen fundamenteel onderschat. 

De tweede ontdekking heeft zich voltrokken onder principieel andere omstandigheden. In het begin van de jaren negentig was er namelijk geen doodsvijand meer. Misschien voor het eerst in de geschiedenis kon de planeet zich, althans van westelijk standpunt bezien, zonder de beperkingen van grote conflicten ontplooien. Nadat Saddam Hussein tot een machteloze dictator, opgesloten in zijn eigen land was gereduceerd, en vervolgens het Joegoslavische vraagstuk met succes in quarantaine gezet, leek niets ons meer in de weg te staan om van onze nieuwe vrijheid te genieten. Is toen een grote blijdschap, een meeslepend optimisme over Westen vaardig geworden? Ik was toen pas even in de zestig, maar – eigenaardig – ik kan me daar niets van herinneren. 

Eerder werd de sfeer bepaald door een intern-westelijke onvrede. De erfenis van een halve eeuw is natuurlijk niet van het ene jaar op het andere verdwenen. Echte revoluties bestaan niet. Wat we een revolutie noemen, is in werkelijkheid een heftige gebeurtenis die het slot vormt van een lange voorgeschiedenis en het begin van het volgende tijdperk inluidt. Kijken we nauwkeuriger, door het puinstof en de rookwolken heen, dan zien we dat de lijn van de nieuwe tijd veel eerder is begonnen, en dat de lijn van het verleden zich na de revolutie nog lang, hardnekkig voortzet. Concreet gezegd: de depolitisering is al tientallen jaren vóór het einde van de Koude Oorlog begonnen. Daniel Bell’s beroemde essay The End of Ideology is in 1958 gepubliceerd. De deregulering en privatisering van de jaren tachtig vallen te beschouwen als markante verworvenheden van de depolitisering. Vooral in de Verenigde Staten voeren publieke diensten, de daarmee verbonden instituties, de federale macht, het Big Government een achterhoedegevecht. 

Het presidentschap van Bill Clinton begint in dit opzicht als een anachronisme. In de eerste twee jaar voert zijn bewind een achterhoedegevecht. Dat wordt dan duidelijk bij de tussentijdse verkiezingen in 1994, door het succes van de Gingrich revolutie, zijn Contract met Amerika waarmee hij de staat zal teruggeven aan de burgers en vanzelfsprekend, het presidentschap aan de Republikeinen. Zoals we weten, Gingrich heeft zijn tegenstander onderschat. Onder de strategische leiding van Dick Morris, de grote opinieonderzoeker van het decennium, werd het programma van Gingrich duchtig geplagieerd en Democratisch aangekleed. Deze methode heet triangulisme. Het resultaat was Clintons herverkiezing in 1996. Monica Lewinsky moest haar opwachting nog maken, maar ook toen al was het Witte Huis omhuld door een nevel van schandalen.

De Republikeinse campagne keerde zich tegen het zedelijk verval van de Counter Culture die zich in het Witte Huis had gevestigd; probeerde stormen van haat te ontketenen. Het hielp niet. Wie de president en de First Lady toch al haatte, had daar geen campagne voor nodig. En de anderen wisten al vier jaar uit welke hoek de wind woei. Where is the outrage! riep tegenkandidaat Bob Dole, wanhopig, niet begrijpend, een paar dagen voor zijn nederlaag. Het geheim lag opnieuw in de economie. De mondialisering, ook al ruimschoots in ontwikkeling, werd nu officieel en algemeen ontdekt, en wat toen nog de elektronische snelweg werd genoemd, bleek geen science fiction maar een van de grondslag voor een nieuwe golf van welvaart, die deze keer niet alleen het Westen overspoelde. Men herinnert zich de Aziatische Tijgers. 

De tweede ontdekking van de economie, veroorzaakte net als de eerste een depolitisering, met dit verschil nu de historische lijn met des te meer kracht werd verder getrokken, en men begon te vermoeden dat eindelijk het geheim van de eeuwige groei was ontdekt. Dat wil zeggen: de bomen tot in de hemel. De Nieuwe Economie was geboren. John Kenneth Galbraith bleef uit alle macht waarschuwen, maar ouwe mannen hadden in de nieuwe tijd niets meer te vertellen. Oud was in de Nieuwe Economie definitief uit de mode. De Roaring Nineties waren aangebroken. Behalve een paar zwartkijkers, zeurpieten, somberaars, mopperaars die – zoals Ian Buruma het een jaar of drie geleden heeft uitgedrukt – de zware geur van het Duitse beroepspessimisme verspreidden, zag men over het algemeen een nieuwe mensheid, die zingend en ravottend op weg was naar het eeuwig Luilekkerland. Daar viel van alles te beleven, want alles was voortdurend in beweging, behalve de geschiedenis. Die was er tot staan gebracht. Het is niet helemaal zoals Francis Fukuyama het heeft bedoeld, maar tegen het einde van de jaren negentig, toen eindelijk ook Joegoslavië humanitair tot vrede was gebombardeerd, begon het er veel op te lijken. De Roaring Nineties zijn in de eerste plaats een historisch tijdvak omdat we daarin de volwassen wording van een nieuw type mens hebben beleefd: de consument. In de eerste welvaartsgolf is hij geboren, daarna met ups en downs, zoals dat gaat, opgegroeid, en tenslotte in de tweede helft van het vorige decennium is het zo ver gekomen. Aan het einde van alle productielijnen die toen Luilekkerland bevoorraadden, stond toen de consument. (En hoewel in mindere mate, is dat op het ogenblik nog het geval. Daar kom ik nog op terug). 

Er is een theorie die zegt dat in de mutatie van de mens tot consument de economische democratie haar vervulling beleeft, omdat het ongereguleerde marktmechanisme er zorg voor draagt dat binnen een zekere tijd aan iedere vraag tegen de daarbij horende redelijke prijs tegemoet wordt gekomen. Ik betwijfel dat sterk. Je hoeft maar te proberen, in een Amerikaanse kantoorboekhandel een eenvoudige balpuntpen te kopen, zo’n ding waarmee je een half jaar kunt schrijven als je hem niet verliest, om het tegendeel te ervaren. Met minder dan een setje van tien kom je de winkel niet uit. Dat is dus voldoende om vijf jaar te kunnen schrijven. Dat wil die fabrikant niet. Hij rekent erop dat je er binnen een maand één ergens kwijtraakt en dan de andere negen niet meer kunt vinden, zodat je er weer tien moet kopen. Dat is goed voor de werkgelegenheid, maar niet voor de schrijver. 

Anders gezegd: de moderne vrije markt bedient wel de consument, maar is er tegelijkertijd op alle mogelijke manieren op uit, behoeften te scheppen waaraan de consument zelfstandig nooit zou hebben gedacht. De balpunt is het simpelste voorbeeld. De SUV, Sport Utility Vehicle op het ogenblik in Amerika een van de meeste besprokene. Als er 2030 jaar geleden auto’s waren geweest, zou Jezus dan in een SUV hebben gereden, vroeg men zich af. De discussie liep hoog op. Er mensen die ervan overtuigd zijn, dat de SUV zeker het voertuig van zijn voorkeur zou zijn geweest. 

Hoe dit ook zij, tegen het einde van de Roaring Nineties leek het vrije marktmechanisme het pleit te hebben gewonnen. Er was geen dictatuur voor nodig geweest om het zo ver te krijgen. De markt had de ideologieën verslagen. In ruil daarvoor kreeg de massa der consumenten een lawine van diensten en producten over zich uitgestort, die stuk voor stuk de vrijheid lijken te vergroten. In je SUV kun je volgens de reclamefilms in Afrika over ongebaande wegen rossen en intussen via je mobieltje met je moeder thuis in Beieren of Nieuw Mexico bellen, en dan, schor van het gesprek, een koele Cola door je keel gieten. Gaan onverhoopt tijdens de rit de SUV en het mobieltje kapot en raakt de Cola op, dan kom je in de krant als een toerist die jammerlijk verdorst is. Ik noem maar een mogelijkheid. 

Wat ik met dit eenvoudige voorbeeld wil zeggen is dit. In de totaal verwezenlijkte vrije markt is de consument een onderdaan van een productie waarover hij steeds minder te zeggen heeft, waardoor hij steeds meer kan kopen waarvan hij steeds minder verstand heeft terwijl zijn begeren steeds marginaler wordt. Hij is de paradoxale gevangene, op de vrije markt ingesloten door pakhuizen vol vrijheidsproducten. Niet langer geldt de eenvoudige, al eeuwen geldende formule dat de cultuur de macht volgt. De macht komt voort uit de cultuur die doelbewust wordt gestuurd. Dat is de macht van de productie. De individuele vrijheid waarin de consument zich koestert, is in werkelijkheid een schijnvrijheid, een geconstrueerde vrijheid die de consument voor zich heeft laten definiëren. 

Maar, zult u nu al denken en straks willen zeggen, het valt toch niet te ontkennen dat een groot deel van de wereld er, juist dankzij de vrije markt, er de laatste kwart eeuw in een ongekend tempo welvarender is geworden. Dat de gemondialiseerde economie een zegen is, in de eerste plaats dan voor het Westen en daardoor op langere duur, maar nu ook al duidelijk merkbaar, voor een steeds groter deel van de rest van de wereld, dat ontken ik niet. In de voortgaande technische en wetenschappelijke vooruitgang, die alleen in de vrije westerse maatschappij op deze manier tot bloei kon komen, deelt, dankzij de mondialisering een groeiend deel van de wereldbevolking mee. 

Maar daar heb ik het nu niet over. Het gaat me om de westerse mens die in deze zelfde periode van homo politicus tot consument is geworden. En de eigenschap van het eerste type is dat het zich, zonder het eigenbelang uit het oog te verliezen, zich ook daardoor het lot van een collectief aantrekt, waarbij het betrokken is. Terwijl de consument zich als eenling concentreert op de bevrediging van eigen behoeften, in alle opzichten. In het theoretisch extreme leidt totaal consumentisme tot totale onverschilligheid voor de gemeenschap, die van het dorp of die van de wereld. Zolang de productie in het maximale in de behoeften wordt voorzien, is de rest van de wereld taken for granted, of in moderne Nederlandse vertaling, zal de rest de consument worst wezen. 

In het begin van de jaren negentig is het vijandbeeld verdwenen, waarna het consumentisme zich over de westelijke wereld vaardig heeft gemaakt. De praktische en ook logische consequentie daarvan was, dat de buitenlandse politiek de weg ging die de binnenlandse al was gegaan. Op de nationale volgde de internationale depolitisering. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat ‘de’ politiek verdween. 

Maatschappelijke verhoudingen moeten georganiseerd worden en daarvoor is de politiek. Maar zoals de binnenlandse politiek naar uit het centrum van de publieke belangstelling was verdwenen, zo ging het nu ook met de buitenlandse. Was dat niet het geval geweest, dan zou niet getolereerd zijn dat de poltiek van het Westen het Joegoslavisch conflict acht jaar in quarantaine had gehouden. 

De mondialisering bracht een ander groot vraagstuk waarvan omvang en diepgang pas zeer laat tot een groter publiek zijn beseft. Mondialisering is in eerste aanleg als een economisch verschijnsel beschouwd. Pas betrekkelijk laat is beseft dat het ook een zware culturele en in het vervolg daarop, een politieke lading heeft. De uitbreiding van de vrije markt tot de grootst mogelijke internationale ruimte betekende en betekent nog een export van westelijke cultuur, op een andere manier veel indringender dan in drie of vier eeuwen van kolonialisme het geval was geweest. Toen namelijk ondervonden voornamelijk de plaatselijke elites de invloed van het Westen; nu raakte die de massa’s. Mondialisering is een algemeen volksverschijnsel, en in die zin een modernisering van de massa’s waardoor oude tradities, zeden en gewoonten en hiërarchische verhoudingen worden aangetast. Mondialisering kan beschreven worden als het proces waardoor diep gewortelde, zeer verschillende beschavingen steeds dichter op elkaar worden gedrongen. Daaruit ontstaat dan onherroepelijk de burenruzie, of de burenstrijd. 

Een van de eersten die dit in zijn postmoderne context scherp heeft gezien, is Samuel Huntington die zijn bevindingen en conclusies heeft neergelegd in zijn The Clash of Civilisations. Het essay dat aan het boek ten grondslag ligt, is verschenen in Foreign Affairs, in 1993; het boek zelf in 1996. Hij is een pessimist; hij acht de botsing onvermijdelijk. Ik blijf liever bij Thomas Friedman en zijn The Lexus and the Olive Tree. Het boek is geschreven met een buitengewone geestdrift, een rotsvast geloof in de zegeningen van de mondialisering. Maar Friedman, die jaren als correspondent voor The New York Times in het Midden Oosten heeft gewoond, zag en ziet nu als columnist voor dezelfde krant nog steeds de risico’s waarmee het onvermijdelijk samendringen der culturen gepaard gaat. De Lexus, naam van de Japanse van alle gemakken voorziene auto, is bij hem het symbool van de westerse verworvenheden, daarbij inbegrepen het consumentisme. De olijfboom die zoals we weten meer dan duizend jaar kan worden, staat voor het diep gewortelde complex van tradities. Ik citeer een passage: 

‘On top of it all, globalisation has a distinctly American face. It wears Micke Mouse ears, it eats Big Macs, it drinks Coke or Pepsi and it does its computing on an IBM or Apple laptop. (-) In most societies people cannot distinguish any more between American power, American exports, American cultural assaults, American cultural exports and plain vanilla globalisation. The are now all wrapped into one.’ 

Het boek is verschenen in 1999. Het kleurenmagazine van The New York Times bracht een voorpublicatie met op het omslag de Stars and Stripes in de vorm van een gebalde vuist.

Huntington heeft een diagnose plus waarschuwing geschreven; Friedman voornamelijk een dringende diagose. Er zijn trouwens nog een paar auteurs die zich op hetzelfde pad hebben begeven. Achteraf bezien is het onbegrijpelijk dat deze literatuur niet een groter invloed op de buitenlandse politiek van het Westen heeft gehad, temeer omdat de aanvallen op westerse doelen toen al tientallen jaren aan de gang waren. De gijzeling van de Amerikaanse ambassade in Teheran met de dramatische afloop heeft in 1979 plaatsgevonden. De gijzeling van het passagiersschip Achille Lauro, de aanslag op Duitse toeristen in Egypte, op het Amerikaanse oorlogsschip Cole, een lange reeks gaf aan dat het internationaal terrorisme zich organiseerde en dat het van islamistischfundamentalistische herkomst was. Het is in de jaren negentig wel gesignaleerd, ook onder het bewind van Clinton is een zekere paraatheid ontwikkeld, maar het algemeen besef dat dit de nieuwe grote vijand van de westerse democratie zou zijn, met alles wat erbij hoort, was nog ver weg. 

Weet u nog, waarover we ons bij het aanbreken van de nieuwe eeuw het meest ongerust maakten? Dat geheime hackers, ICT saboteurs uit ons eigen Westen, erin zouden slagen, in te breken in de grote computers die het openbare leven in onze gemondialiseerde maatschappij regelen. Er konden branden uitbreken, de waterleidingen zouden het niet meer doen, ziekenhuisapparatuur ontregeld worden, vliegtuigen verdwalen. Dat is allemaal geweldig meegevallen. En verder hadden we het geweldig druk met Bill, Monica en het Starr Report. Dat was onze samenleving, only yesterday. Toen brak in Amerika de wisseling van de wacht aan. Zeker zult u zich nog herinneren hoe dat in zijn werk is gegaan. Nadat in Florida een paar weken lang de stemmen ik weet niet hoeveel keer waren herteld, heeft het Hooggerechtshof de doorslag gegeven. In het systeem daar geldt niet de meerderheid van het totaal landelijk uitgebrachte stemmen. Iedere staat heeft zijn kiesmannen. Zo kan het voorkomen dat de kiesmannen een president kiezen die niet door de meerderheid van het totaal gekozen zou zijn. Dat was deze keer het geval. Bekijk je de kaart, dan zie je dat George W.Bush zijn aanhang overwegend in de landelijke streken, de provincie, het Heartland heeft gevonden, terwijl in de meeste grote steden aan Al Gore de voorkeur werd gegeven. Gore kreeg de meerderheid van de popular vote. 

Dit is naar alle maatstaven van de democratie gemeten geen mandaat op grondslag waarvan een bewind een revolutie kan beginnen. Bush gaf dan ook te kennen dat hij dit niet van plan was, maar integendeel, een president van de verzoening zou zijn. Daarop begon hij met de uitvoering van een programma dat iedere maand meer op een conservatieve revolutie leek. In de binnenlandse politiek werden de beginselen van de vrije markt ten gunste van het grote bedrijfsleven verder aangescherpt – van belastingverlagingen tot verlichting van de beperkingen ten behoeve van de milieubescherming – en verder zou een begin worden gemaakt met het herstel van de normen en waarden, die onder Clintons bewind van de Counter Culture in het gedrang waren geraakt. Op de buitenlandse politiek kom ik straks terug. 

Op het gebied van normen en waarden houdt het moderne conservatisme er een dubbelzinnige houding op na, niet alleen in Amerika maar in het hele Westen. Men verdedigt het gezin, monogamie, is tegen abortus, voorbehoedmiddelen, pleit voor onthouding. Het liefst zou men zien dat de hele mensheid zich deze deugden zou eigen maken. De president zelf heeft het de bevolking van Afrika aanbevolen als de beste preventie tegen aids. Tegelijkertijd is in de concurrentie tussen de moderne massamedia een andere trend zichtbaar. Het liefst zou men daar iedere dag een reportage over de toestand in Sodom en Gomorrha brengen. Als voorbeeld neem ik niet een Amerikaanse krant maar onze eigen Telegraaf. In de hoofdartikelen staat men op de bres voor de Tien Geboden en de conservatieve partijen (voorzover zuiver conservatief in Nederland nog bestaat). Om te leren hoe de elite, voornamelijk van het entertainment maar ook andere, uit de bocht kunnen vliegen, moeten we de showpagina lezen. En om op de hoogte te raken van de mogelijkheden die voor u, consument, zijn weggelegd, de contactadvertenties. Er is in Amerika waarschijnlijk geen krant die George Bush fanatieker steunt dan Rupert Murdoch’s New York Post. Wie zijn gerief wil halen aan de diepste décolleté’s en seksschandalen kan zijn kwartje niet beter besteden dan door dit ochtendblad te kopen. 

Het dubbelzinnige gaat verder dan het op het eerste gezicht lijkt. De afgelopen halve eeuw is de moraal veranderd. De aanzet daartoe is gegeven door de Counter Culture van de jaren zestig, de seksadvertenties in Vrij Nederland, als u zich die nog herinnert. Necrofiel zoekt stervende. Voor de linkse pers is dat allemaal allang vieux jeu. De onbeschaamde doorbraak, de profiteurs moeten we zoeken bij de rechtse massamedia die met de exploitatie van platheid een goudmijn hebben geopend, maar in hun hoofdartikelen nog altijd voor het ouderwets fatsoen op de bres staan. Terug tot de Amerikaanse president. In zijn buitenlandse politiek deed het unilateralisme zijn intrede. De Verenigde Naties werden voor irrelevant verklaard, het verdrag van Kyoto opgezegd, er begon een proces van disengagement. Maar wie veronderstelde dat dit de terugkeer naar een ouderwets isolationisme was, vergiste zich. In september 2000 is een rapport verschenen, Rebuilding America’s Defenses, Strategy, Forces and Resources For a New Century – getekend door onder andere de neoconservatieve denkers William Kristol en Robert Kagan – dat we als een blauwdruk voor de nieuwe buitenlandse politiek kunnen beschouwen. Het bevat onder andere aanbevelingen tot een vervaarlijke Amerikaanse herbewapening van science fiction achtige allure. 

De politieke essentie, of de ongeformuleerde kern van de essentie is, dat de rest van de wereld zich zal moeten schikken naar de eisen van de Amerikaanse veiligheid. Of anders zwaait er wat. Dit alles was nog hoofdzakelijk theorie toen de elfde september aanbrak. In het begin van mijn verhaal heb ik deze gebeurtenis vergeleken met de val van de Berlijnse Muur, de verrassende climax van een sluipende, jaren lang veronachtzaamde ontwikkeling. En tevens het wereldsignaal dat de nieuwe tijd nu definitief was begonnen. Een nieuwe tijd, waaraan, vanzelfsprekend, nu inhoud moest worden gegeven. Europa vatte de draad van de oude solidariteit uit de Koude Oorlog. Samengevat in de beroemde kop van het hoofdartikel in Le Monde: Nous sommes tous des Américains. De Amerikaanse regering koos voor de lijn waarvan het begin ligt in het neoconservatieve denken. De wereld moet de consequentie trekken uit het feit dat er maar één hypermacht is en daarvan het beleid volgen. Naar die inzichten is om te beginnen de oorlog in Afghanistan gevoerd.

Maar hoger op de lijst van de Most Wanted stond, al ruim voor Bush president werd, Saddam Hussein. Achteraf bezien was op de dag dat het Hooggerechtshof zijn uitspraak in het verkiezingsdilemma deed, de oorlog met Irak al onvermijdelijk. Al wisten de Amerikanen toen niet dat ze ook daarvoor hadden gekozen. Welke drama’s aan de oorlog vooraf zijn gegaan, liggen nog te vers in het geheugen om daarvan een samenvatting te geven. Het probleem bestaat uit de toestand waarmee we nu worden geconfronteerd. 

Dat bestaat uit twee delen. Het eerste ligt in de zelfoverschatting die het neoconservatisme eigen is. Een zelfoverschatting die voortkomt uit een heilig geloof in de superioriteit van de westerse techniek en economie, het democratisch systeem, de natuurlijke aantrekkingskracht voor iedereen die daarvan uitgaat, en impliciet, de minachting voor alles wat anders is. Dat ten eerste. Het tweede deel van het vraagstuk volgt uit het eerste. Zelfoverschatting leidt tot een gebrek aan voorstellingsvermogen. Daardoor is het effect van de asymmetrische oorlog onderschat. Irak, waar de oorlog op 1 mei voor de president officieel voor afgelopen was verklaard, is op het ogenblik toneel van zo’n asymmetrische krachtmeting waarbij niet alleen de regio maar ook het hele Westen betrokken is en voorlopig zal blijven. Om het vraagstuk heen verdiept zich in de westelijke wereld, de Verenigde Naties, en niet in het minst in Washington zelf, het meningsverschil over de oplossing. Een ander resultaat is, dat het hele Westen nu in alarmtoestand verkeert, met wisselende intensiteit, maar permanent. De staat van oorlog beïnvloedt de wetgeving, sluipt op talrijke manieren het dagelijks leven binnen. 

Hadden we het beter kunnen doen? Talrijke andere oplossingen zijn voorgesteld, maar zo’n virtueel gelijk valt nooit te bewijzen. Het wezen van de actuele, zich iedere dag verder ontwikkelende werkelijkheid is, dat deze Amerikaanse regering voortgaat met de herontdekking van de wereld. Dat is, zoals we nu ervaren, een kostbare onderneming. Wat niet wegneemt dat wij – dunkt mij – moeten proberen de president en de zijnen zoveel mogelijk daarbij te helpen. En laat me eindigen met een optimistische constatering. De ontvankelijkheid daarvoor in Washington neemt toe.

Jaar: 2003
Spreker: A.J. Boekesteijn
Opponent: H.J.A. Hofland
Download lezing (PDF): Lezing A.J. Boekesteijn, Lezing H.J.A. Hofland

Tags:

No comments yet.

Leave a Reply